Het ruggenmerg is een uitloper van het centrale zenuwstelsel, de schedel uitgaand en de beweeglijke wervelkolom ingaand. Het is een streng van zenuwweefsel, gelegen binnen het wervelkanaal. Het loopt in het wervelkanaal tot ongeveer ter hoogte van de eerste lendenwervel. De doorsnede is ongeveer één cm. Het ruggenmerg bestaat uit grijze en witte stof. Het ruggenmerg is het “kabel” contact tussen de hersenen en de rest van het lichaam en gaat over in de zenuwen naar, onder andere, de ledematen. Het laatste gedeelte van het ruggenmerg gaat over in de cauda equina en bevindt zich in het onderste gedeelte van de wervelkolom Net als de zenuwen is dit al het perifere zenuwstelsel.
De witte stof van het ruggenmerg bestaat uit opstijgende en dalende zenuwbundels. Via opstijgende banen bereikt de sensorische informatie van de zintuigen de hersenen. Via de dalende banen sturen de hersenen het lichaam aan. De grijze stof van het ruggenmerg kan ook zelf bewegingen aansturen. Dit verloopt via autonome reflexen en eenvoudige bewegingspatronen die zonder tussenkomst van de hersenen kunnen verlopen.
De wervelkolom bestaat uit 24 beweeglijke wervels gepositioneerd boven het heiligbeen en staartbeen. De wervels zijn met elkaar verbonden door tussenwervelschijven en beschermen het ruggenmerg in het wervelkanaal. In de wervelkolom onderscheiden we 7 nekwervels, 12 borstwervels, 5 lendenwervels.
Een wervel bestaat uit een wervellichaam waaraan de wervelboog vastzit. Aan de wervelboog zitten verschillende uitsteeksels voor aanhechtingspunten van banden en spieren, en voor gewrichtsfuncties. In de wervel, tussen het wervellichaam en de wervelboog zit een opening, het kanaal, in dit wervelkanaal ligt het ruggenmerg tussen de hersenvliezen en in een laagje hersenvocht. Tussen de wervellichamen liggen tussenwervelschijven. Tussenwervelschijven bestaan uit bindweefselvezels (annulus fibrosus) met een geleiachtige kern (nucleus pulposus). De tussenwervels zorgen voor bewegingsmogelijkheid van de wervelkolom, en zijn als het ware schokdempers tijdens, bijvoorbeeld, rennen of springen.
Nekwervels
De atlas en de draaier zijn de eerste twee wervels van de cervicale wervelkolom. De atlas (C1) is een ringvormig bot. Aan de bovenzijde bevinden zich twee gewrichtsvlakken waarop de schedel rust. Aan de onderzijde bevinden zich twee gewrichtsvlakken die rusten op de tweede cervicale wervel, de draaier of axis (C2). Op het wervellichaam van de draaier bevindt zich de dens. Dit uitsteeksel is de pivot voor het draaien van het hoofd. Hieronder bevinden zich de overige cervicale wervels. Deze hebben vrij vlakke gewrichtsvlakken die als dakpannen bovenop elkaar liggen waardoor de wervels veel bewegingsvrijheid hebben.
Borstwervels
De thoracale wervels zijn verbonden met de ribben, die de borstkas vormen. Dit remt de beweeglijkheid van de wervelkolom in dit gebied.
Lendenwervels
Er zijn vijf lumbale wervels gelegen onderaan de wervelkolom waardoor ze een groot gewicht moeten dragen. De lendenwervels zijn steviger en hebben een groter wervellichaam dan andere wervels. De onderste lumbale wervel rust op het heiligbeen. De beweging hier is voornamelijk naar voren en naar achteren, en is veel minder draaiend.
Vorm van de wervelkolom
In een zijaanzicht laat de wervelkolom een aantal natuurlijke krommingen zien. Deze krommingen worden lordose en kyfose genoemd. Met lordose wordt een voorwaartse kromming van de wervelkolom bedoeld, dit wil zeggen de convexiteit naar voren gericht. Een kyfose is het tegenovergestelde: de convexiteit naar achter. In het cervicale gebied zit de bovenste lordose, thoracaal een kyfose en lumbaal de onderste lordose. De wervelkolom vertoont van nature geen zijwaartse krommingen, indien dit wel het geval is, is er sprake van een afwijking die scoliose wordt genoemd.